4 apr 2016

VADER, ACH VADER.


Dag Pap, 

Hier een brief van uw oudste dochter. Ik heb u al een tijdje niet gesproken, en dat is best onwennig.

Hoe gaat het met u? Bent u goed op uw bestemming aangekomen? Zijn ze daar lief voor u, en krijgt u op tijd uw borrel? Ik kan helaas niet even om de hoek kijken, om te zien of alles klopt. En dat is een raar idee, na die laatste paar jaar van extra thuiszorg, revalidatie, en de bekommering van toegewijde artsen en verpleging.

Dat is nu allemaal voorbij. Er is rust in uw tent. Ondertussen gaat hier alles gewoon door. Maar in de kamer staat een grote foto van u, met een kaars erbij. Als ik 's morgens wakker word, gaat die kaars meteen aan. Dan zeg ik:"Hallo, Pap".  En pas als ik wegga, gaat die kaars weer uit. En dan zeg ik: "Dag, Pap". Alsof ik niet weet, dat u het niet meer hoort.

Rouwen is een soort van fantoompijn. Het knerpt en knerst, maar je kunt er niet bij. Het moet vanzelf overgaan. Maar ik heb dit nog nooit meegemaakt. Ik heb immers maar één vader.

Ik ben verhuisd. En u bent meegegaan. U staat in uw lijst, en kijkt de woonkamer in met een glimlach, waar Mona Lisa jaloers op zou zijn. Het is een veel grotere woonkamer, dan in het oude huis. En er staat een piano. U kunt me nu iedere dag horen zingen en spelen. Maar of dat echt lukt: ik weet het niet. Uw gehoor was al behoorlijk  slecht voordat u op reis ging, en dat zal nu niet veel beter zijn.

Sinds uw vertrek zijn er nog een paar geliefden gestorven. Naar alle waarschijnlijkheid bent u ze al tegemoet gelopen, ook al heeft u uw lichaam afgelegd, en bij het AMC achtergelaten. We hebben gezien, dat u zorgvuldig bent ingepakt en weggebracht, en we hebben nog even gezwaaid. Nu oefenen nieuwe artsen op u, en misschien zien ze dan ook de tientallen barstjes in uw hart, dat tot het laatst ijzersterk was, maar dat wel de sporen droeg van diep verdriet en het onvermogen om daar over  te spreken.

Hier, in dit grote huis, bent u mij nabij. Soms denk ik, dat ik U met God verwar. Allebei altijd bij me sinds mijn vroegste kindertijd, allebei altijd vanzelfsprekend in de buurt, ook als ik niet om aandacht of hulp vroeg. Als ik bang ben, praat ik tegen u. Ik hoor uw stem nog, en uw lach. Ik zie weer uw kwetsbaarheid,  en voel uw oeverloze liefde. U bent nooit gestopt met mijn vader te zijn, en ik zal altijd uw dochter blijven.

Er zal een tijd komen, dat ik vergeet om de kaars aan te doen. Dat ik u geen goedemorgen wens, en dat ik zomaar een dag niet aan u denk. Maar het is nog niet zo ver. Want ik ben het nog steeds niet gewend, om vaderloos te zijn.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten